Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3434

Datum uitspraak2008-06-25
Datum gepubliceerd2008-11-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers264717 / HA ZA 06-1898
Statusgepubliceerd


Indicatie

is de beroepsaansprakelijkheid van de advocaat wel of niet verzekerd? verordening orde- bedienen van buitenlandse advocaten als hulppersonen?


Uitspraak

Uitspraak Rechtbank Rotterdam Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 264717 / HA ZA 06-1898 Uitspraak: 25 juni 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: 1.Mr. [eiser], wonende te Naarden, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BELEGGINGS – en EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ MOONEN B.V., gevestigd te ’s Hertogenbosch, eisers, procureur mr. J.G.A. van Zuuren, advocaat mr. J.O. de Wilde te ‘s Hertogenbosch, - tegen - 1. de naamloze vennootschap 100% NASSAU VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te Rotterdam, procureur mr. W.J. Hengeveld, advocaat mr. S.M. Christiaan te Rotterdam, 2. de naamloze vennootschap NAUTA DUTILH N.V., gevestigd te Rotterdam, procureur mr. F.L.J. van Wersch, advocaat mr. W.F. Hendriksen te Rotterdam, gedaagden. Partijen worden hierna aangeduid als eisers en gedaagden dan wel als “[eiser]”, “Moonen”, “verzekeraar” en “Nauta”. 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: dagvaarding d.d. 28 juni 2006 met producties; incidentele conclusie tot aanhouding op grond van connexiteit alsmede incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, door de rolrechter aangemerkt als conclusie van antwoord met beperkte strekking; - incidenteel vonnis d.d. 2 mei 2007, waarbij het Nauta en verzekeraar is toegestaan de door hen genoemde personen in vrijwaring te dagvaarden; tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 4 juli 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - de met het oog op de comparitie toegezonden brieven d.d. 10 oktober 2007 zijdens Nauta, 12 oktober 2007 met producties zijdens verzekeraar en 26 oktober 2007 zijdens [eiser], met producties; proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 9 november 2007; de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door [eiser], Moonen en Nauta overgelegde spreekaantekeningen; de conform de ter zitting gemaakte afspraken toegezonden brief zijdens verzekeraar d.d. 21 november 2007; de conform dezelfde afspraak toegezonden reactie d.d. 6 december 2007 zijdens Moonen en [eiser]. 2 De vaststaande feiten Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang - het volgende vast: 2.1 Tussen [eiser] en verzekeraar was in de relevante periode een verzekeringsovereenkomst van kracht, waarop de Algemene Voorwaarden Beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor Advocaten van toepassing zijn, die de volgende bepalingen bevatten: “I Begripsomschrijvingen (…) 1.3 Hoedanigheid van advocaat Onder de hoedanigheid van een advocaat wordt verstaan de werkzaamheden die onder normale omstandigheden gerekend kunnen worden tot de normale praktijk van een in Nederland gevestigde advocaat (…) 1.5 Fouten a. Fouten zijn nalatigheden, vergissingen, verzuimen, onachtzaamheden en dergelijke, die een verzekerde heeft begaan bij de uitvoering van zijn werkzaamheden binnen de verzekerde hoedanigheid(…) b. nalatigheden. Vergissingen, verzuimen, onachtzaamheden en dergelijke begaan door niet ondergeschikten van een verzekerde, die in opdracht en onder verantwoordelijkheid van een verzekerde werken, zullen ook als fouten in de zin van de polis worden aangemerkt indien en voor zover deze niet ondergeschikten hun werkzaamheden verrichten binnen de verzekerde hoedanigheid (…) II Omschrijving van de dekking Artikel 2 Omschrijving van de dekking 2.1 Verzekerd is de aansprakelijkheid van een verzekerde voor door derden geleden schade, veroorzaakt door fouten die tijdens de contractsduur zijn gemaakt (…) (…) Artikel 5 Algemene uitsluitingen Van deze verzekering is uitgesloten de aansprakelijkheid verband houdende met of voortvloeiende uit: (…) 5.3 opzettelijk door een verzekerde veroorzaakte schade (…) VII Duur en einde van de verzekeringsovereenkomst Artikel 14 Duur en einde van de verzekeringsovereenkomst (…) 14.2 De polis zal geacht worden per de contractsvervaldatum te zijn verlengd voor de op het polisblad genoemde periode, tenzij de verzekering tenminste 2 maanden voor die datum door een van de partijen schriftelijk is opgezegd. (…)” Deze verzekeringsovereenkomst met de toepasselijke bepalingen wordt hierna ook wel aangeduid als “de polis”. 2.2 De “Verzekeringsverklaring voor advocaten” d.d. 4 maart 1998, behorend bij voormelde polis, vermeldt dat de verzekering voldoet aan de eisen, gesteld in de Verordening op de beroepsaansprakelijkheid van advocaten (1991)( hierna ook: de Verordening). De Verordening houdt een verplichting voor advocaten in om “verzekerd te zijn ter zake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid”. Art 3 vermeldt als voorwaarde, waaraan een zodanige verzekering dient te voldoen (sub c): “de verzekerde werkzaamheden omvatten al hetgeen gerekend kan worden tot de beroepsuitoefening van de advocaat”. De considerans bij de Verordening vermeldt in een noot, dat de balie er zorg voor dient te dragen dat het publiek de waarborg heeft dat iedere advocaat voldoende verhaal biedt voor dekking van de gevolgen van zijn beroepsaansprakelijkheid. 2.3a. De rechtbank te Amsterdam heeft op 6 juli 2005 een vordering van Moonen, ertoe strekkend dat [eiser] aan haar een bedrag van ruim € 343.000,= met rente en kosten betaalt, toegewezen. Moonen baseerde haar vordering, voor zover thans van belang, op de volgende, kort samengevatte, stellingen: - dat zij aan haar toenmalige advocaat [eiser] een opdracht had gegeven die mede zag op incasso van een vordering op Urania, - dat [eiser] twee buitenlandse advocaten, Verreet en Davo, had ingeschakeld als hulppersonen, - dat deze twee jegens Moonen tekortgeschoten zijn doordat zij de door Urania gestelde, op enig moment vrijgevallen, bankgarantie niet geheel hebben doorbetaald, - dat Moonen daardoor schade heeft geleden., - dat [eiser] voor die schade aansprakelijk is. Subsidiair baseerde Moonen haar vordering op de stelling dat [eiser] jegens haar, Moonen, tekortgeschoten is door de afspraken met Verreet en Davo, met daarin een verrekeningsverbod, niet adequaat vast te leggen. De rechtbank heeft bij haar beslissing tot uitgangspunt genomen dat de opdracht van Moonen aan [eiser] mede de hele incasso van de vordering op Urania omvatte, inclusief de beslagprocedure en het uitwinnen van de bankgarantie. Zij oordeelt voorts, dat Verreet als hulppersoon van [eiser] en Davo als hulppersoon van Verreet dient te worden beschouwd. 2.3b. Dit vonnis is in appel bij arrest van 12 juli 2007 van het Gerechtshof te Amsterdam bekrachtigd; hierbij is [eiser] veroordeeld tot betaling aan Moonen van € 343.079,25, te vermeerderen met de rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over € 335.079,25 vanaf 22 november 2001 en over € 8.000,= vanaf 31 juli 2002 en met de proceskosten. Het Hof heeft in dat arrest onder meer overwogen: (onder 4.8)“Uitgangspunt voor het hof bij de beoordeling van de verhouding tussen [eiser] en Moonen is dat het volgens de gedragsregels op de weg van [eiser] had gelegen om afspraken met Moonen duidelijk vast te leggen. (…) De nadien ontstane onduidelijkheid omtrent de omvang van die opdracht dient in beginsel voor risico van [eiser] te worden gelaten.(…)” (onder 4.10) “Het gezamenlijk optrekken van [eiser] met Verreet en Davo, dat ook blijkt uit de overgelegde correspondentie tussen [eiser] en Verreet, het versturen door Verreet van haar einddeclaratie via [eiser] en de doorbetaling door Verreet van het uiteindelijk overblijvende bedrag van de bankgarantie aan [eiser], maakt dat Moonen er temeer van uit mocht gaan dat alle werkzaamheden ten behoeve van de incassoprocedure tot de opdracht van [eiser] behoorden en door deze zouden worden verzorgd. Het hof onderschrijft derhalve het oordeel van de rechtbank dat Verreet en Davo als hulppersonen van [eiser] moeten worden aangemerkt.” en (onder 4.16) “In dit geval heeft [eiser] zijn cliënte, Moonen, niet voldoende duidelijk gemaakt –waartoe hij wel verplicht was- dat hij de beslaglegging en uitwinning van de bankgarantie niet had aanvaard als onderdeel van zijn opdracht tot incasso van de vordering op Urania. Gezien die omstandigheid is het niet onaanvaardbaar dat hij ingevolge het bepaalde in artikel 6:76 BW aansprakelijk wordt gehouden voor gedragingen van Verreet en Davo.” Deze procedure wordt hierna ook aangeduid als: de aansprakelijkheidsprocedure. 2.4 De verdediging in de aansprakelijkheidsprocedure is gevoerd door Nauta, die daarbij geïnstrueerd werd door verzekeraar, op grond van de onder 2.1 bedoelde verzekering . 2.5 Bij brief van 10 augustus 2005 heeft verzekeraar dekking onder de polis definitief afgewezen. 2.6 Een brief van 27 oktober 2005 van verzekeraar aan [eiser] vermeldt: “(…) Hierbij delen wij u mee, dat wij de bovengenoemde verzekering met inachtneming van de van 2 maanden zoals genoemd in artikel 14.2 van de algemene verzekeringsvoorwaarden BA.ADV.2001 per de eerstkomende contractvervaldatum, zijnde 1 januari 2006, opzeggen. De reden voor deze opzegging is gelegen in het feit, dat verzekerde niet meewerkt bij de behandeling van de gemelde schade, ondanks opmerkingen hierover onzerzijds. (,,,)” Desgevraagd heeft verzekeraar geweigerd uitloopdekking aan te bieden. 2.7 [eiser] heeft zijn vorderingen op verzekeraar en Nauta bij akten d.d. 18 november 2005 verpand aan Moonen. 3 Het geschil 3.1 De gewijzigde vordering strekt ertoe - verkort weergegeven- dat de rechtbank voor zover de vordering zich richt tegen verzekeraar: Primair: -voor recht zal verklaren dat verzekeraar gehouden is dekking te verlenen aan [eiser] voor de claim van Moonen; -verzekeraar zal veroordelen aan [eiser] te voldoen al hetgeen waartoe [eiser] is of wordt veroordeeld jegens Moonen uit dien hoofde, vermeerderd met rente en kosten, -voor recht zal verklaren dat verzekeraar aansprakelijk is voor alle schade van [eiser] als gevolg van de dekkingsweigering en deze zal hebben te vergoeden, op te maken bij staat, -de opzegging van de verzekeringsovereenkomst door verzekeraar onrechtmatig zal verklaren, zodat de verzekeringsovereenkomst tussen [eiser] en verzekeraar dus nog loopt; voor zover de vordering zich richt tegen Nauta: -voor recht zal verklaren dat Nauta wanprestatie en/of een onrechtmatige daad heeft gepleegd en aansprakelijk is jegens [eiser] wegens de behartiging van diens belangen in verband met de claim van Moonen voor al diens schade; voor het overige: -gedaagden hoofdelijk zal veroordelen; -zal bepalen dat betaald moet worden aan Moonen tot het bedrag waartoe [eiser] jegens Moonen is/wordt veroordeeld, vermeerderd met de executiekosten en het meerdere aan [eiser], subsidiair: -verzekeraar zal veroordelen aan Moonen alles te betalen waartoe [eiser] jegens Moonen wordt veroordeeld en -voor recht zal verklaren dat de weigering de uitloop van de verzekeringsperiode in dekking te nemen onrechtmatig is en verzekeraar alle daaruit voortvloeiende schade voor [eiser] op te maken bij staat dient te vergoeden, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten, met rente. 3.2 Gedaagden hebben de vorderingen van eisers gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van eisers in de kosten van het geding. 4 De beoordeling 4.1 De grondslagen van de vorderingen jegens verzekeraar en jegens Nauta zijn ongelijksoortig, waarbij de vordering jegens Nauta pas aan de orde is als die tegen verzekeraar wordt afgewezen. Om die reden is ter comparitie van partijen met partijen afgesproken, dat de procedure tegen Nauta voorlopig wordt geparkeerd. Ter comparitie is met partijen voorts afgesproken dat de rechtbank zich eerst zal uitspreken over de vordering jegens verzekeraar, kort gezegd: de vraag of verzekeraar op grond van de polis gehouden is dekking te verlenen voor de schade als gevolg van het slechts gedeeltelijk doorbetalen van de bankgarantie. Voor wat betreft de vorderingen van [eiser] jegens verzekeraar 4.2 Op basis van de thans geldende jurisprudentie moeten verzekeringsovereenkomsten als de onderhavige weliswaar met toepassing van de Haviltexnorm, maar naar een in sterke mate geobjectiveerde maatstaf worden uitgelegd; daarbij komt grote betekenis toe aan de formulering van de polis, maar ook aan andere, voor verzekerden en andere belanghebbenden, zoals cliënten van de verzekerde advocaten, kenbare bronnen, zoals in dit geval de Verordening. Voorts komt daar voor verzekerde zelf -[eiser]- bij, dat hij uit mag gaan van de mededelingen die verzekeraar zelf omtrent de reikwijdte van de polis en de dekking doet. Tegen die achtergrond bezien biedt de verzekering in dit geval dekking. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van de volgende overwegingen. 4.2.1 De polis biedt, gelet op de daarop toepasselijke Algemene Voorwaarden (AV), met name het hiervoor onder 2.1 geciteerde artikel 2, dat de dekkingsomvang beschrijft, dekking voor de aansprakelijkheid van een verzekerde voor door derden geleden schade, veroorzaakt door fouten (te weten beroepsfouten van [eiser]). De systematiek van een verzekering als de onderhavige brengt mee dat als, zoals in casu, de aansprakelijkheid niet wordt erkend, het oordeel van de rechter dat en waarom de betrokken advocaat -[eiser]- aansprakelijk is, als beslissend moet worden aangemerkt (behoudens wellicht in hier niet aan de orde zijnde gevallen van kennelijke vergissingen etc). Dat betekent in dit geval dat voor de aard van de aansprakelijkheid uitgegaan moet worden van het arrest van het Hof in de aansprakelijkheidsprocedure. Dat oordeel en de onderbouwing daarvan moeten in deze procedure (zolang geen vernietiging in cassatie heeft plaatsgevonden) als gegeven en leidend worden beschouwd. 4.2.2 Het arrest van het Hof moet zo worden begrepen, dat het niet vastleggen van de opdracht van Moonen aan [eiser] een tekortkoming oplevert. Als gevolg van die omissie is vervolgens tussen de diverse betrokkenen -[eiser] en Moonen, maar ook de Spaanse en de Belgische advocaten Davo en Verreet- onduidelijkheid ontstaan omtrent de reikwijdte van de opdracht en meer in het bijzonder over de vraag of [eiser] zich nu wel of niet ook bezig zou houden met het uitwinnen van de bankgarantie. Tussen partijen in deze procedure moet als vaststaand worden aangenomen, dat bij het uitwinnen van deze bankgarantie Verreet en Davo gelden hebben ingehouden op het bedrag van die bankgarantie (in verband met kosten en/of honorarium), hoewel dat in strijd was met de Europese Gedragscode voor Advocaten. Deze inhoudingen hebben de schade opgeleverd die [eiser] ingevolge het arrest aan Moonen dient te vergoeden. Bij het oordeel dat [eiser] die schade dient te vergoeden heeft het Hof -in het kader van het beroep op de redelijkheid en billijkheid- beslissend geacht dat [eiser] deze consequenties aan zichzelf te wijten had, nu hij had nagelaten de afspraken tussen hem en Moonen deugdelijk vast te leggen. Dat nalaten moet, gelet op de omschrijving in art. 1.5 van de AV als hiervoor onder 2.1. weergegeven en op de formulering van het Hof, worden aangemerkt als een fout, waarvoor de polis in beginsel dekking biedt. Hier is immers sprake van een nalatigheid dan wel een verzuim begaan bij de uitvoering van de werkzaamheden van [eiser] als advocaat; het Hof verwijst zelfs expliciet naar de gedragsregels voor advocaten. 4.2.3 Verzekeraar wijst terecht op de omstandigheid dat het Hof de vergoedingsplicht heeft gebaseerd op het (rechts)oordeel dat de Spaanse en de Belgische advocaat in de verhouding tot Moonen zijn aan te merken als hulppersonen van [eiser]. Eveneens is juist, dat de polis in algemene zin zo moet worden opgevat, dat een gedraging van een hulppersoon niet gedekt is als die ook niet gedekt zou zijn als [eiser] die gedraging zelf had verricht, en dat de ongeoorloofde verrekening van declaraties met een geïnde bankgarantie onder de polis niet gedekt zou zijn als [eiser] deze zelf had toegepast. Verzekeraar miskent echter, dat in de redenering van het Hof het niet vastleggen van de omvang van de opdracht -zoals gezegd, een eigen beroepsfout van [eiser]- het uitgangspunt is. Het arrest moet zo worden begrepen dat als [eiser] die beroepsfout niet had gemaakt, met andere woorden wel deugdelijk de afspraken had vastgelegd, de uitkomst anders had kunnen zijn. In het bijzonder zou hoogstwaarschijnlijk, als uit die vastlegging de juistheid van het standpunt van [eiser] -dat onder de opdracht van Moonen niet begrepen was het incassotraject met beslaglegging en uitwinning, althans dat hij de opdracht in zoverre niet had aanvaard- was gebleken, niet aanvaard zijn dat bedoelde advocaten in de relevante periode als hulppersonen van [eiser] waren aan te merken. Uit de in deze procedure beschikbare stukken van de aansprakelijkheidsprocedure en uit het vonnis en het arrest blijkt immers dat er voor de lezing van [eiser] zeker ondersteunend materiaal beschikbaar was. De rechtbank en het Hof kwamen aan een verdere weging daarvan echter niet toe, nu zij, begrijpelijkerwijs, de gevolgen van de beroepsfout in de verhouding tussen [eiser] en Moonen geheel voor rekening van [eiser] lieten komen. De beroepsfout is dus een wezenlijke schakel in de causale keten zoals die in de aansprakelijkheidsprocedure is gezien. Voor zover verzekeraar heeft willen stellen dat, ook als die fout niet gemaakt was, [eiser] toch aansprakelijk geweest zou zijn, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd. Daarbij is van belang, dat de verdediging in de aansprakelijkheidsprocedure feitelijk is gevoerd (althans geïnstrueerd) door verzekeraar en dat in die aansprakelijkheidsprocedure uitgebreid is betoogd dat de visie van [eiser] op de inhoud van zijn afspraken met Moonen juist was. Een schriftelijke vastlegging van die afspraken was dus ook in de visie van verzekeraar bepaald relevant geweest. 4.2.4 De beroepsfout van [eiser] moet dus geacht worden de schade, indirect, te hebben veroorzaakt. Reeds op grond van de inhoud en systematiek van de polis, die geen verschil maakt tussen direct en indirect veroorzaakte schade, bestaat dekking voor die schade; dat geldt te meer nu verzekeraar expliciet heeft verklaard dat de polis voldoet aan de Verordening, zodat [eiser] ervan mocht uitgaan, dat ook dekking werd verleend voor schade, die indirect door een beroepsfout is veroorzaakt. De polis biedt dus ten aanzien van [eiser] dekking, zodat de verklaring voor recht als door [eiser] gevorderd gegeven zal worden. 4.3 Voor het geval sprake zou zijn van een gedekte fout heeft verzekeraar zich nog beroepen op art. 283 K dan wel art. 7:957 BW, de schadebeperkingsverplichting. [eiser] zou de betrokken bedragen alsnog aan Moonen hebben te betalen. Het nalaten daarvan levert opzettelijk veroorzaakte schade op, die ingevolge art. 5a AV niet is gedekt, aldus verzekeraar. Dit verweer faalt echter. Uiteraard rustte op [eiser] de verplichting zijn schade te beperken, (waarbij bij gebrek aan belang in het midden kan blijven of de oude dan wel de nieuwe wetsbepalingen toepasselijk zijn). Verzekeraar lijkt haar stelling echter vooral te baseren op de gedachte, dat [eiser] contractueel gehouden was tot doorbetaling van de bankgarantie aan Moonen. Vast staat echter, dat hij het gedeelte van de bankgarantie dat hem bereikt heeft ook heeft doorbetaald. Van het met opzet achterhouden van onder hem berustende gelden is dus geen sprake. De omstandigheid dat hij over het meerdere niet kon beschikken is weliswaar door het Hof voor zijn rekening gebracht, maar dat oordeel is, zoals hiervoor besproken, mede gestoeld op de door [eiser] gemaakte beroepsfout en de daaruit voortvloeiende risicoverdeling; de daaruit voortvloeiende schade is dus gedekt. De schadebeperkingsplicht kan in redelijkheid niet zo worden opgevat, dat deze meebrengt dat verzekerde gehouden is de gedekte schade zelf te dragen. Dat in dit geval de schade vergroot is doordat niet meteen na het vonnis in de aansprakelijkheidsprocedure is betaald is gesteld noch gebleken; het gaat hier hoogstens om de rente, die verzekeraar op haar beurt aan [eiser] verschuldigd zou zijn geweest als [eiser] direct na voornoemd vonnis aan Moonen betaald had. 4.4 [eiser] vordert ook een veroordeling van verzekeraar tot vergoeding van al hetgeen waartoe [eiser] jegens Moonen is veroordeeld. Deze vordering is op zichzelf toewijsbaar, nu er een uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest gewezen is, en zal te zijner tijd dus ook worden toegewezen. Partijen zullen zich, bij akte na tussenvonnis, nader kunnen uitlaten over de betrokken bedragen, in aanmerking nemende de rente en de (executie)kosten. Vanzelfsprekend zal, als het cassatieberoep dat reeds aanhangig is, er (uiteindelijk) toe leidt dat [eiser] toch niets of althans niet het door het Hof toegewezen bedrag dient te betalen, verzekeraar ook niet meer of anders dan dat uiteindelijk vastgestelde bedrag -met rente en kosten- verschuldigd zijn. Op de vraag aan wie betaald moet worden wordt hieronder teruggekomen. 4.5 Gelet op het vorenstaande behoeft het debat van partijen omtrent afstand van het recht om dekking te weigeren en rechtsverwerking geen bespreking. 4.6 [eiser] vordert tevens een verklaring voor recht en verwijzing naar de schadestaat voor zover het gaat om de schade als gevolg van de dekkingsweigering. [eiser] heeft in de schade die hij bedoelt enig inzicht gegeven in de brief d.d. 26 oktober 2007, doch ingevolge de afspraken ter comparitie is het debat daarop niet gericht geweest en zal de rechtbank daarover dan ook thans niet beslissen. Indien partijen daarover nog een beslissing wensen kunnen zij dat aangeven en bij akte na tussenvonnis het debat verder voeren. 4.7.1 De vordering van [eiser] aangaande de opzegging van de verzekeringsovereenkomst komt niet voor toewijzing in aanmerking. De opzegging, door middel van de onder 2.6 genoemde brief, heeft met inachtneming van de voorschriften in de polis plaatsgevonden. Op dat moment gold de thans vigerende wetgeving op dat punt nog niet en onder het oude recht werden aan een dergelijke opzegging geen additionele eisen gesteld. Tegen de achtergrond van de contractsvrijheid en de aard van de verzekeringsovereenkomst, waarbij vertrouwen over en weer van groot belang is, valt ook niet in te zien waarom het opzeggen van een verzekeringsovereenkomst zonder bijzondere reden (of in het daarmee gelijk te stellen geval van opgave van een volgens verzekerde ondeugdelijke reden) in het algemeen gesproken onrechtmatig zou zijn. Omtrent bijzondere omstandigheden, die het oordeel zouden kunnen dragen dat de opzegging in dit geval onrechtmatig is, is niets gesteld of gebleken. Ter zitting heeft [eiser] bovendien medegedeeld dat hij een verzekering bij een andere verzekeraar gesloten heeft. De enkele omstandigheid dat de premie daar kennelijk hoger ligt is onvoldoende als grondslag voor onrechtmatigheid. 4.7.2 De rechtbank heeft de mededelingen van [eiser] ter zitting zo begrepen, dat bij de vordering aangaande de uitloopdekking thans geen belang meer bestaat, omdat bij de nieuwe verzekeraar is voorzien in een adequate inloopdekking. Dit deel van de vordering is echter niet ingetrokken. Als [eiser] dit deel van de vordering wil handhaven zal hij dat bij akte nader kunnen aangeven, waarbij dan ook de rechtsgrond van zijn vordering nader kan onderbouwen, zodat daarop door verzekeraar kan worden gereageerd. Voor wat betreft de vordering van Moonen 4.8 Blijkens de laatste briefwisseling zijn partijen het erover eens, dat er geen wettelijke basis is voor een directe actie in eigenlijke zin (zoals bijvoorbeeld voorzien in art. 7:954 BW) van Moonen jegens verzekeraar. Moonen baseert zich op de stelling, dat de polis, gelet op de verklaring onder 2.2 en tegen de achtergrond van de Verordening en de verhouding tussen partijen, geacht moet worden een derdenbeding ten gunste van Moonen te bevatten. Daarnaast meent Moonen dat zij verzekeraar kan aanspreken op basis van onrechtmatige daad. Zij hoeft zich dekkingsperikelen tussen [eiser] en verzekeraar niet tegen te laten werpen. Gelet op de dagvaarding gaat de rechtbank ervan uit, dat deze grondslag in het nu gebleken geval dat door verzekeraar dekking verleend moet worden, subsidiair van aard is ten opzichte van de primair aangevoerde rechten uit hoofde van verpanding. De pandakte is in het geding gebracht en verzekeraar was op de hoogte van de verpanding. Zij heeft verweer gevoerd tegen de vordering die Moonen op die verpanding grondt, doch dat verweer (nog) niet onderbouwd. Daargelaten dat voorshands niet onmiddellijk in het oog springt welk bezwaar er tegen kan zijn dat verzekeraar rechtstreeks aan Moonen betaalt, nu ook Moonen dat wenselijk acht, en in dat verband welk belang verzekeraar heeft bij het voeren van verweer op dit punt, ook voor dit aspect geldt dat ingevolge de afspraken ter comparitie het debat daarover niet is afgerond, zodat de rechtbank daarover dan ook thans niet zal beslissen. Indien partijen daarover nog een beslissing wensen kunnen zij dat aangeven en bij akte het debat verder voeren. Pas als deze primaire grondslag (de verpanding) ondeugdelijk blijkt komt de rechtbank toe aan de subsidiaire grondslag, het derdenbeding, zodat elke beslissing op dat punt wordt aangehouden. Voor wat betreft de vordering jegens Nauta 4.9 Het vorenstaande brengt mee, dat de vordering tegen Nauta, waarvan ter comparitie was afgesproken dat die geparkeerd zou worden, grotendeels geen bespreking meer behoeft. Zij was immers kennelijk subsidiair ingesteld in die zin, dat daaraan pas toegekomen zou worden als beslist zou worden dat de polis geen dekking biedt. Hieromtrent kunnen partijen -[eiser], Moonen en Nauta- zich echter desgewenst bij akte nader uitlaten. 4.10 Voor zover het gaat om de gevorderde hoofdelijke veroordeling is de basis van de vordering en de positie van partijen voor de situatie die zich thans voordoet, te weten dat verzekeraar gehouden is dekking te verlenen, nog onvoldoende aan de orde geweest. Ook op dit punt kunnen alle partijen zich nader uitlaten. 4.11 Elke verdere beslissing wordt aangehouden. 5 De beslissing De rechtbank, -verklaart voor recht dat verzekeraar gehouden is dekking te verlenen aan [eiser] voor de schade voortvloeiende uit de aansprakelijkheid van [eiser] jegens Moonen zoals in rechte laatstelijk bij arrest d.d. 12 juli 2007, rolnr. 1619/05, van het Gerechtshof te Amsterdam vastgesteld op € 343.079,25 met rente en kosten; en, alvorens verder te beslissen, verwijst de zaak naar de rol van 27 augustus 2008 voor uitlatingen van [eiser] en Moonen als bedoeld in 4.4, 4.6, 4.7.2, 4.8, 4.9 en 4.10 waarna verzekeraar (en, voor wat betreft de kwesties bedoeld in 4.9 en 4.10, Nauta) 6 weken later kan reageren. Dit vonnis is gewezen door mr Hofmeijer-Rutten Uitgesproken in het openbaar. 106